Les 9 De techniek van het G-schema


Tijdsduur: 15 – 20 minuten

Aanleidingen en doel: bij belemmerende overtuigingen, irrationele gedachten, veel ‘moeten’, perfectionisme, grote irritaties en zwaarmoedige gedachten. Door anders te denken krijgt je leven een andere invulling.


Uitvoering techniek

Pak 9 velletjes A4 papier, ook wel stapplaten genoemd, en schrijf daar de G-woorden op:

1x een stapplaat met het woord: Gebeurtenis
1 x een stapplaat met het woord: Gedachte
1x een stapplaat met de woorden: +Gedachte
2x een stapplaat met het woord: Gevoel
2x een stapplaat met het woord: Gedrag
2x een stapplaat met het woord: Gevolg.

Vervolgens nodig je de cliënt uit om aan jouw rechterkant naast je te komen staan.

Vervolgens vraag je aan de cliënt om uit te leggen om welke situatie het gaat. Als de cliënt klaar is vat jij dit samen, net zolang tot het klopt en duidelijk is.

Vervolgens leg je de eerste stapplaat met het woord Gebeurtenis voor jullie op de grond. En je vraagt de cliënt om op deze stapplaat te gaan staan. Jij herhaalt kort nog een keer de gebeurtenis en vraagt aan de cliënt:

– “Waar was je?”
– “Met wie?”
– “Wat gebeurde er precies?”
– “Wanneer speelde dit?”


Daarna leg je het tweede stapplaat neer met het woord Gedachte. Ook hierbij vraag je de cliënt om hierop te gaan staan en je vraagt:

“Wat dacht je toen?”


Dan leg je de volgende stapplaat neer met het woord Gevoel en je nodigt de cliënt hierop te gaan staan. Je vraagt:

“Wat voelde je toen je dat dacht?”

Vaak is het handig om de cliënt zijn/haar ogen te laten sluiten om even rustig terug te gaan naar die situatie, naar die gedachte en naar het destijds ervaren gevoel. Geef hier de tijd voor.


Bij de volgende stapplaat die je neerlegt, Gedrag, vraag je de cliënt weer hierop plaats te nemen. Je vraagt:

“Wat deed je toen je dat voelde?”


Dan leg je de volgende stapplaat, Gevolg, neer. Je nodigt de cliënt weer uit om op de stapplaat plaats te nemen en je vraagt:

“Wat was daarvan het gevolg?”


Dan neem je de cliënt mee terug naar de stapplaat Gebeurtenis. Laat de cliënt hier weer op  gaan staan en leg dan de stapplaat  +Gedachte neer. Herhaal de gebeurtenis kort en vraag dan:

“Kun je hier ook een positieve gedachte aan koppelen?”

Dit is doorgaans geen gemakkelijke opdracht en wees er dus op voorbereid dat de cliënt aangeeft dat hij/zij dit niet kan, begint te zuchten, dralen of misschien zelfs boos reageert. Het enige dat jij dan doet is wachten, afstand houden en zo nodig nog een keer de Gebeurtenis en vraag naar de +Gedachte herhalen. Iedereen kan een + Gedachte formuleren, het ‘aanleggen van het nieuwe pad’ kost soms alleen wat meer moeite dan een andere keer.

Na de vraag “Kun je hier ook een positieve gedachte aan koppelen?” zijn er 2 opties:

Optie 1
Het antwoord van de cliënt is Ja en hij/zij kan een positieve gedachte in zich op laten komen en spreekt deze uit. Dan check je of dit een realistische +Gedachte is, bijvoorbeeld door te vragen: “Is dit realistisch?” “Kun je deze gedachte ook écht hebben?”

Het is namelijk niet de bedoeling dat hier een +Gedachte wordt geformuleerd die te mooi is om waar te zijn. In het geval van de moeder met niet afwassende kinderen: +Gedachte is dat ze voortaan zingend en fluitend samen de afwas doen. De kans dat dat in de praktijk gaat gebeuren is heel klein, dus dat maakt de gedachte ‘te mooi om waar te zijn’ en niet bruikbaar voor het G-schema. Als het een realistische gedachte is nodig je de cliënt uit de stap te zetten op de stapplaat +Gedachte.

Optie 2
De cliënt weet het nog niet en hij/zij heeft meer tijd nodig om de positieve gedachte te bedenken. In dat geval laat je de cliënt nog op de stapplaat Gebeurtenis staan totdat duidelijk is welke positieve gedachte gekoppeld kan worden aan de Gebeurtenis. 

Na de +Gedachte leg je de stapplaat ‘Gevoel’ neer, je nodigt de cliënt uit hierop te gaan staan en je vraagt:

“Wat voel je als je dat denkt?”


Daarna doe je hetzelfde met stapplaat ‘Gedrag’ en je vraagt:

“Wat doe je als je dat voelt?”


Om tenslotte de stapplaat ‘Gevolg’ neer te leggen en je vraagt:

“Wat is daarvan het gevolg?”


Daarna loop je om de cliënt heen en ga je aan de voorkant van het schema staan, met je gezicht naar het gehele schema. Dit is de zgn. Metapositie. Nodig je cliënt uit om weer aan de rechterkant naast je te gaan staan, kijk samen naar het schema en stel de vraag:

“Als je dit nu zo overziet, wat valt je dan het meeste op?”


Dit is het oogstmoment van de oefening. Luister dus goed naar wat de cliënt hier vertelt. Het zijn vaak mooie onderwerpen om later verder op te coachen.

Na de Metapositie ga je zitten en stel je de evaluatieve vraag:

“Hoe heb je deze oefening ervaren?”

Hieronder zie je het G-schema in een figuur weergegeven. Je legt het als het ware als een vork neer. Je begint ‘rechtsaf’ en daarna ‘linksaf’. Hierdoor houd je de cliënt altijd aan jouw rechterkant.

Hoe korter de vragen, hoe sterker ze overkomen en hoe duidelijker het antwoord zal zijn dat je krijgt. Bij het werken met het G-schema is het zaak dat er enig tempo in de voortgang van het proces blijft.

Hierdoor is het inzicht in wat het oplevert (een ander gevolg) het scherpst voor je cliënt. Dat betekent niet alleen dat je per stap de cliënt wel de ruimte geeft om te antwoorden, maar niet om zijn/haar hele verhaal te doen. Ook vraag je niet te veel verdiepend door naar het onderliggende gevoel. Daar zijn andere coaching technieken voor en het haalt het tempo uit deze techniek. 

Hieronder vind je een video van een voorbeeldsessie met behulp van het G-schema: