In het boek “Macht der gewoonte” van de Amerikaan Charles Duhigg, wordt uitgelegd hoe slechte gewoontes in ons brein tot stand komen en waarom het zo moeilijk, maar niet onmogelijk is, deze te doorbreken.
De afgelopen twintig jaar is daar veel wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, onder meer bij proefdieren. Daartoe werden elektroden aangebracht in de hersenen van ratten om hun hersenactiviteit te kunnen meten bij bepaald gedrag, zoals het zoeken naar voedsel. Daarbij werd duidelijk vastgesteld dat naar mate er meer routine in het gedrag van een rat sloop, hoe meer de hersenactiviteit afnam.
Deze en andere onderzoeken tonen aan dat het brein elke kans grijpt om de meest voorkomende handelingen te automatiseren, zodat men in het algemeen daar verder nog maar weinig energie en denkkracht aan hoeft te besteden. Een kwestie van efficiency dus.
Zo ontstaan in de loop van ons leven voortdurend ingesleten gedragspatronen, beginnend met de manier van opstaan, waarop we onze tandenpoetsen tot en met een uitgekiend ochtendritueel om ons huishouden te bestieren, dan wel op tijd op het werk te zijn.
Ook eetgedrag is een ingesleten gedragspatroon. Van onze ouders /opvoeders en vrienden leren wij eetgedrag aan. Waarom de een meer dan de ander eet, heeft ook vaak met de opvoeding en aangeleerde eetgewoontes te maken. Sommige mensen zijn gewend om veel te snoepen en te snacken. Dat doen ze voor de gezelligheid of om te ontspannen. Soms ook uit verveling, onvrede of verdriet, of als ze zich onzeker of eenzaam voelen. Ons eetgedrag is daarmee verworden tot een ingesleten gedragspatroon, waarbij wij handelen op de automatische piloot.
Maar hoe weet ons brein wanneer de automatische piloot kan worden ingeschakeld en welk gedragspatroon dan in werking moet treden? Ook dat is wetenschappelijk onderzocht.
Het begint altijd met een specifiek signaal, bijvoorbeeld het geluid van de wekker of het gejengel en ruziën van je kinderen. Als het brein zo’n signaal krijgt, dan weet het wat het te doen staat: zorgen dat we de nodige handelingen gedachteloos kunnen uitvoeren. Dat gebeurt dan ook tot er een situatie ontstaat dat het einde van de routine markeert. Vaak betreft dat een beloning, iets wat het genotscentrum van het brein prikkelt. Zoals de eerste kop koffie en de eerste sigaret in alle rust – met tijd helemaal voor jezelf – nadat je de kinderen naar school en je partner naar zijn werk hebt geholpen bijvoorbeeld.